Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [33]Daarna wendde ik mij, [34]om te zien wijsheid, ook onzinnigheden en dwaasheid; want [35]hoe zou een mens, die [36]den koning nakomen zal, [doen] hetgeen alrede gedaan is? 33. Dat is, ik begaf mij tot overlegging van de wijsheid en de dwaasheid, die ik beide beproefd had, om te oordelen bij mijzelven bij welke de uitnemendheid was. 34. Dat is, om terdege te merken op de wijsheid. 35. Anders: want wat zou de mens doen, die na de koning komen zal? Even hetzelfde, dat alrede gedaan is. De zin is: Zo er iemand is, die meent dat ik, die zo een machtig en wijs koning ben, alles niet wel verstaan noch ervaren heb, en dat er overzulks enig ander middel zou mogen zijn om tot de gelukzaligheid te komen, die dwaalt grovelijk, hij zal niet anders vinden dan hetgeen ik daarvan verklaar, een ieder mag zich hierin op mijn woord wel verlaten. 36. Dat is, mij. Hij wil zeggen: die zou kunnen doen wat ik, die een machtig koning ben, gedaan heb?